Zelfs vanaf hier kan ik de ontgoocheling in zijn ogen zien. Zijn lichaamshouding verraadt veel. Zijn armen wiegen heen en weer, het alom bekende gebaar voor "ik weet het niet meer". Naast hem wandelt zijn vrouw, een potige trees met een bloemenjurk. Zij weet het eigenlijk ook niet maar zoals steeds probeert zij het gezin in goede banen te leiden, vooral voor de buitenwereld. Ze tikt hem aan en wijst naar hun telg die met gebogen hoofd naast hen schuifelt. De zoon, of dochter, heeft het zwaar, dat weet de vader ook wel.
Hij kijk hem, of haar, aan. Hij kijkt naar de jeansbroek, het gestreepte truitje, de sjaal en het lange haar. Hij kijkt naar de ogen. Diezelfde ogen keken hem ruim twintig jaar geleden voor het eerst aan, bang maar liefdevol. Nu lijken ze leeg, traag tanende sterren aan het genderfirmament. Waarom wilde hij ook zo graag een meisje zijn? Waar heeft hij die onzin nu weer opgevangen? Het spookt in zijn hoofd, waaraan heeft die hard werkende vader dat verdiend? Hij stapt in zijn auto terwijl moeder en zoon, of dochter, een wandeling maken. Net voor ze om de hoek verdwijnen kijkt hij nog één keer naar de vrucht van zijn zaad. "Ze heeft wel een lekkere kont", denkt hij bij zichzelf. Hij schaamt zich er niet over. Het is waar. Wellicht zal ooit iemand heel gelukkig worden door die kont, maar het is niet de kont die hij gemaakt heeft. De kont die hij gemaakt heeft, stond vol puisten en aan de voorkant zat een piemel. Hij zucht en rijdt verder. Het leven van zijn zoon, of dochter, rammelt door zijn hoofd. De eerste stapjes, de eerste woordjes, het eerste vriendje. Zelfs toen dacht hij "fuck", maar hij leerde het aanvaarden. Bovendien viel zoonlief op kranige kerels die goed overweg konden met een grasmachine, een job waar hij zelf een gloeiende hekel aan had. Maar die piemel weg, dat is toch een verdomd ranzig grote stap om te zetten. "Zotte shit", denkt hij, een uitspraak geleend van hun jongste zoon. Hij rijdt de steenweg op, dan de autostrade. Het begint te regenen. Voor zijn ogen veranderen de druppels in piemels, duizenden, miljoenen. Ze kletteren op zijn dak en spatten uit elkaar op zijn voorruit. Hij schreeuwt, "kutzooi", ook geleend van de jongste. Hij schakelt hoger, racet rond het klaverblad en vlamt weer de autostrade op. Met gierende banden stopt hij aan de kliniek. Hij parkeert en snelt naar buiten, de regen in. Daar staat ze, zijn oudste dochter. Hij pakt haar vast en knuffelt haar. "Zolang je maar niet gaat korfballen". Ze lachen. Het stopt met regenen. |