1. “Waarom moeten ze die bespottelijke dorpsfeesten ook altijd in de winter laten doorgaan?” Ik mompelde en zette de ruitenwissers voor de zoveelste keer aan. Achtennegentig kilometer in mijn oude Seat Ibiza. Door weer en wind, vooral door regen en sneeuw. De snelwegen vielen nog mee. De files stonden in de andere richting. Iedereen wilde weg uit die troosteloze dorpen en gehuchten. Niemand erheen. Het leek op een opgejaagde exodus uit het saaie plattelandsleven, terwijl ik in de tegenovergestelde richting reed. Ik voelde hen loeren van achter hun stuur. Verveeld, moe en verzuurd maar vooral ziedend jaloers omdat ik wel aan honderdtwintig kilometer per uur over de autosnelweg kon rijden. Zo zijn ze. Snel geërgerd en extreem in al hun emoties. Even dacht ik eraan mijn middelvinger naar hen op te steken maar dat deed ik niet. Het is niet hun fout. Het is dat natte kloteweer, met zijn ijskoude wind en zijn verblindende neerslag. Het is dat klotewerk, met die ijskoude collega's en die verblindende deadlines. Ik grinnikte om hun lot en trapte het gaspedaal in. Op de radio speelde rockmuziek uit de jaren negentig. Harde gitaren en een weltschmerz om u tegen te zeggen vulden de kleine ruimte van mijn Seat Ibiza terwijl de wielen de kilometers opvraten. De snelwegen waren aangenaam om op te rijden maar die smalle, kapotte gewestwegen waren het probleem. Er was duidelijk niet genoeg strooizout besteld. Alles was nat, papperig en glad. Dikke klodders bruine en witte sneeuw bedekten het asfalt en de berm ernaast. Ik was niet de enige die het moeilijk had om op de baan te blijven. Hier en daar lagen fietsen, aanhangwagens en zelfs een tractor in de gracht. Op het grootste kruispunt van Zanbeke stonden drie auto's tegen elkaar, waaronder een ambulance van het naburige ziekenhuis. Het was niet veilig om hier te rijden. Dat had de dienstdoende wijkagent tegen mij gezegd, maar dat had ik net zo goed zelf kunnen verzinnen. De arme ziel moest het verkeer regelen op het haast verlaten kruispunt. De lijnbus, die elk uur het kruispunt overstak, reed bijna tegen zijn combi. Daarachter reed ik, met mijn trouwe Seat en mijn luide rockmuziek. Ik herkende hem maar hij mij niet. Ik was tenslotte maar een van de zovelen die ooit het buurthuis van Zanbeke onveilig gemaakt hadden. Agent Jef Verhalle had evenveel gezag als een deurmat, een IQ van net boven de zeventig en een bijna evenwaardig alcoholpercentage. Geen wonder dat ze hem – letterlijk – buiten hebben gezet, dacht ik bij mezelf. Ik liet Zanbeke achter me, passeerde de oude fruit- en groentewinkel van de familie Verschueren en de daarnaast liggende serres. Er stond een kebabzaak naast. Ooit was dat de beste frituur van de regio, uitgebaat door Madam Zel, tot haar tweeënnegentigste. Het betonnen kerkplein aan de andere kant van de steenweg was bedekt onder een dikke laag sneeuw. Hier en daar staken de toppen van kleine dennen boven het witte laken. Er was geen levende ziel te bespeuren. Alleen de lichten achter de vele gordijnen van de nieuwe appartementsblokken verraadden de aanwezigheid van mensen. Ik vervolgde mijn weg tussen weilanden en appelplantages, op weg naar het dorp waar ik meer dan twintig jaar geleden afscheid van had genomen. De radio trakteerde me op een andere knarsende klassier van destijds, een plaat die het einde van de wereld leek aan te kondigen. Ik zuchtte en duwde nogmaals op het gaspedaal. Ik zag antieke villa's en krotten. Het oude bordeel en de dubieuze dancing ernaast, waar ik van mijn ouders nooit mocht binnengaan. De meeste ramen waren inmiddels kapot, ingeslagen of bekogeld met stenen. Klimop nam steeds meer bezit van het gebouw en er waren nog sporen van een hevige brand te zien. Langzaam reed ik de villawijk in, waar de enorme huizen van verzekeringsmakelaars, politici, deurwaarders en een enkele bekende Vlaming in schril contrast stonden met de armtierige blokken in de wijk verderop. De ene grossierde in de overdaad van het kapitalisme terwijl de andere het donkere gat van het communisme leek te vereren. Geen van beide waren aangename plekken om te vertoeven, niet in de jaren negentig, en ook nu niet. Van achter de grote ramen van de enorme woningen voelde ik de loerende ogen. In mijn hoofd kon ik hen horen fluisteren. “Er rijdt zo'n klein autootje door de straat. Dat heb ik hier nog niet gezien. Zeker weer zo'n vreemde. Zorg maar dat alles goed gesloten is, Tony.” Ik grinnikte bij de gedachte. Ik kende Tony nog van bij de jeugdbeweging, de KJV. Hij was de grootste etterbak van allemaal, een jankerig pestkopje en een rasechte hielenlikker. Na de middelbare school ging Tony het immobiliënwezen in, in navolging van zijn vader. Hij werd hoofdsponsor van V.C. Zanbeke-Schaerhoven en bijgevolg een graag geziene gast bij de lokale middenstand. Ik vertraagde en keek recht in Jenny's van achter het dubbele glas starende ogen. Snel ging het gordijn weer in zijn oorspronkelijke positie hangen. Daarna stopte ik even, vooral om te kijken of de gordijnen weer zouden bewegen. Dat deden ze niet. De angst in dat grote huis was bijna tastbaar. Tony en vooral Jenny, zijn doodsbange echtgenote, hadden zich waarschijnlijk al verstopt in hun zogenaamde “panic room”. Ik versnelde weer, stak nu wel mijn middelvinger op en reed zo snel mogelijk de villawijk uit. “Eindelijk richting Schaerhoven,” dacht ik bij mezelf, “eindelijk naar huis.” Zelfs in mijn hoofd klonk het absurd en onwaar. Schaerhoven was nooit echt mijn thuis geweest, niet meer dan een plaats om weg te deemsteren in burgerlijke eenzaamheid. Ook nu, vanop “de berg” van Zanbeke, zag Schaerhoven eruit als een stervend natuurgebied met daarachter troosteloos beton rond een inspiratieloze kerk. Een beetje aarzelend reed ik de berg af en “het gat” in, zoals Zanbekenaren ons dorp spottend noemden. Vlak voor de gemeentegrens passeerde ik de Kiosk, een frituur te midden van de velden, naast de hoofdstraat van Schaerhoven, de Zanbeeksesteenweg. Even leek het alsof “de berg” het toppunt van de tijdsrekening was en dat vanaf nu alles weer naar beneden ging, in ijl tempo. Terwijl ik de dorpskern van Schaerhoven naderde, leek het alsof ik 1995 binnen reed. Zo voelde het nakende einde van mijn lange rit aan. Ik zag het pocherige gebouw van de bank en de kille appartementjes erboven. Aan de overzijde verscheen de oude bibliotheek met daarnaast de parochiezaal. De fietsenmaker, de bakker, de computerwinkel, bijna alles leek nog exact hetzelfde als de laatste keer dat ik over de Zanbeeksesteenweg reed. De knotwilgen aan de Uilenstraat zagen er nog even treurig en mistroostig uit als toen. Ik draaide de Merellaan in, een GPS had ik hiervoor niet nodig. Op het einde van de straat draaide ik naar rechts. Terwijl ik het huis van de oude dokter passeerde, overviel mij een gevoel van melancholie. Hier had ik mijn eerste prikken gehad. Hier werd ik voor het eerst gewaarschuwd over de gevaren van seks. Nu was dit de praktijk van een schoonheidsspecialiste. Op nummer drie heb ik voor het eerst een naakte vrouw gezien. Ze heette Sofie. Ze was blond, mooi, zeven jaar ouder dan ik. Ik had me verstopt in de beuk naast haar badkamer. Ik herinner me die borsten nog goed, al zullen ze er tegenwoordig heel anders uitzien. Ons moment duurde anderhalve minuut en kostte me zowel een gescheurde broek als woedende ouders. De Patrijzenstraat, jaren van herinneringen. Ik draaide de oprit van de bed & breakfast op en parkeerde de wagen. Even bleef ik roerloos zitten, turend naar de oude bomen, de gerenoveerde serre en het oude tuinhuis. Pas na enkele minuten kon ik me losmaken van de pulserende golven herinneringen. Ik zuchtte diep, greep mijn rugzak en stapte uit. Sommige details waren splinternieuw. Andere zagen er nog identiek hetzelfde uit, zoals die kapotte bakstenen op de hoek van de garage, of het gat in het tuinhuis. Zelfs mijn vogelkastje hing nog in de notenboom. “Mijnheer Steenbergh?” Haar stem rukte me uit de tsunami in mijn geheugen. Ik draaide me om en keek haar aan. Ze was klein en gedrongen. Ik schatte haar ergens in de zestig. Haar gezicht was een van de meest vriendelijke die ik ooit in dit dorp gezien had. In dat opzicht leek ze op mijn moeder, maar haar stem, haar accent en haar voorovergebogen houding toonden een volledig andere vrouw. Ik knikte en stak mijn hand uit, waarop ze me uitnodigde om snel naar binnen te gaan. “Zet uw rugzak maar in de gang en kom een borrel drinken in de woonkamer,” nodigde ze me uit. Ik volgde haar door de gang. Ik kon bijna die oude geur ruiken. Rechts de keuken en de woonkamer. Links de trap naar de slaapkamers. Aan de deur van de grote kamer op het gelijkvloers, onder de slaapkamers hing een bordje. Privé. Ik gniffelde. Deze kamer, de studie van mijn vader, was eigenlijk altijd al privé geweest. Wij mochten er nooit komen, al zeker niet wanneer vader aan het werken was. Ik zette mijn rugzak aan de trap en stapte de woonkamer binnen. De deur piepte niet meer. “Ik ken dit huis goed. Ik ben er vroeger vaak geweest.” Mijn hart leek enkele slagen over te slaan toen ik zijn stem hoorde. Ik wist meteen wie dit was. “Sander?” Hij draaide zijn hoofd mijn richting uit. Bijna liet hij zijn glas vallen van verbijstering. “Raf? Shit man! Jij hier.” Hij stond snel op om mijn hand te schudden. De andere man stelde zich voor als de echtgenoot van de uitbaatster en vroeg wat ik wilde drinken. “Een pintje, graag.” Ik antwoordde zonder de hand of verbaasde blik van Sander te lossen. Sander zag er goed uit, heel wat beter dan ik met mijn oude jeans en mijn versleten jas. Hij droeg een net pak en over een stoel hing een lange, geklede jas. Plots was er een groter contrast tussen ons beide dan destijds, toen we als jonge snaken over de straat raceten met onze skateboards. Sander leek zijn schaapjes op het droge te hebben terwijl die van mij in de gietende regen stonden te verzuipen. Toch omhelsden we mekaar quasi onmiddellijk. Nadat de man mijn glas bier had gebracht, excuseerde hij zich. Sander ging weer zitten. Ik zette me in de zetel tegenover hem. De oude vrouw kwam de kamer binnen met een bosje sleutels en enkele papieren die ik moest ondertekenen. “Kamer twee.” Ze wees naar de trap. “Ontbijten kan tussen zes en tien. Als je wilt, is er ook avondeten. Geen lawaai na tien uur 's avonds en geen bezoek op de kamer.” Ik tekende en nam de sleutels aan. De vrouw zag er koddig uit wanneer ze streng probeerde over te komen. Sander boog voorover en overhandigde me zijn bosje sleutels. Daarna keek hij op naar de vrouw. “Is het erg als we wisselen van kamer, mevrouw?” Ze haalde haar schouders op, nam de papieren van mij over en verdween weer richting studiekamer. Sander glimlachte. “Jouw oude kamer. Het leek me meer gepast dat jij daar slaapt.” Ik nam het aanbod dankbaar aan. Al toen ik de kamer boekte, enkele maanden eerder, hoopte ik dat het deze zou zijn. “Waar slaap jij dan?” Sander toonde het nummer op de sleutelhanger. “Kamer drie. De speelkamer.” Alweer gierden de herinneringen door mijn hoofd. “Daar hebben we die enorme lego-toren gemaakt. Tot bijna aan het plafond. Jij bent toen op die wankele stoel gaan staan om aan de top te kunnen maar omdat Wilfried plots binnenkwam, viel jij eraf.” Sander knikte. “Arm op twee plaatsen gebroken en twee tanden kwijt. Ik heb het Wilfried nooit vergeven.” Sander leunde weer achterover en nam een slok bier. Hij zuchtte. “Shit, Raf, jij terug in Schaerhoven. Weet je broer dat?” Ik haalde mijn schouders op. “Waarschijnlijk. Hangt ervan af hoe goed hij de uitbaters van deze bed & breakfast kent.” Ik keek rond in de woonkamer. “Het ziet er wel anders uit. Ik heb niet meer het gevoel dat ik in mijn living zit, om het zo te zeggen.” Sander knikte om me gelijk te geven. Hij wees naar het valse plafond. “Alleen dat gaatje zit er nog. Dat heb ik er ooit in geschoten met een BB gun. Ze hebben het wel proberen dicht te schilderen maar je kan het nog duidelijk zien.” Ik lachte. “Jij hebt hier overal gaatjes in geschoten met die BB gun. Zelfs in Wilfried zijn bil.” Sander moest luidop lachen. “Hij had geluk dat hij zich net op tijd omdraaide want ik was op zijn kloten aan het mikken.” Het gesprek met Sander was opvallend gemoedelijk. Het leek wel alsof die twintig jaar nooit hadden bestaan. Ik kon me niet meer herinneren wat het laatste was dat ik destijds tegen hem had gezegd, maar de conversatie leek gewoon verder te lopen. Hij vertelde over zijn jongere zus, die net haar pensioen als professioneel atlete had aangekondigd. Ze had jaren tot de wereldtop behoord in het volleybal maar door enkele hardnekkige blessures behaalde ze al enige tijd haar oude niveau niet meer. Hij vertelde over zijn werk als programmeur en IT-verantwoordelijke voor een bouwfirma en over zijn ouders. Na dat laatste onderwerp zweeg hij. Hij leek een beetje beschaamd. Ik knikte om hem gerust te stellen. “Het is meer dan twintig jaar geleden. Ik kan er wel mee leven nu.” Sander forceerde een vriendelijke glimlach. “Is het daarom dat jij terug bent?” Ik schudde mijn hoofd. “Neen. Ze gaan de basisschool, de bibliotheek, de parochiezaal en het café afbreken om een gloednieuw woon- en winkelcentrum te bouwen. De velden en de speelweide van de KJV en het wandelpark rond de kerk gaan weg. De sportvelden worden gesloopt voor een groot nieuw sportcomplex en er komt een asielcentrum. Ik wilde het dorp nog een keer zien zoals het was en nooit meer zal worden. Ik ben hier om definitief afscheid te nemen van Schaerhoven.” Sander zuchtte diep. “Ik weet het. Ik ben al wekenlang plannen aan het uittekenen en ontwerpen voor de domotica-installaties aan het voorbereiden. Het wordt allemaal hightech met groene energie en zuinige gebouwen. Schaerhoven wordt het dorp van de toekomst, Raf.” Ik dronk mijn glas bier leeg en zette het op de salontafel. “Schaerhoven is een strontdorp, en binnen een paar jaar is het een hightech strontdorp. Woon jij hier nog?” Hij schudde zijn hoofd. “Ik woon in Meerhaven, tussen de dikkoppen.” Ik voelde enig ongemak in zijn stem. Hij stamelde. “Maar na deze job verhuis ik waarschijnlijk weer.” Ik kon zijn voornemen goed begrijpen. De vreemde, afstandelijke sfeer van het dorp was blijven hangen, zelfs nu er dubbel zoveel mensen woonden. “En Ingrid?” Ik stelde de vraag zonder enige bijbedoeling maar het gesprek kreeg onmiddellijk een koele, weifelende stemming. Sander haalde zijn schouders op. Hij stond op en nam twee flesjes bier uit de koelkast. Hij zette eentje voor mij neer en keek me met verwarde ogen aan. “Ingrid wordt tegenwoordig liever Ingmar genoemd. Zij, of beter gezegd, hij, hangt rond in parenclubs en op jeugdfuiven.” Ik keek hem aan en verontschuldigde me voor de ongemakkelijke vraag. Sander haalde zijn schouders op. “Tja, die heeft het altijd moeilijk gevonden om zichzelf te aanvaarden.” Ik probeerde van onderwerp te veranderen. “Waarom ben jij hier?” Hij toonde de uitnodiging in de binnenzak van zijn jas. “Het dorpsfeest. Ik kom al een paar jaar naar hier. Sinds mijn huwelijk op de klippen aan het lopen is, probeer ik een paar oude draden weer op te pikken.” Ik nam een slok van mijn fles en keek hem aan. “Tine?” Hij schudde zijn hoofd. “Carmen.” Er kwam een gelukzalige glimlach rond zijn lippen. Zijn gezicht klaarde een beetje op. “Haar huwelijk is ook op de klippen aan het lopen. Normaal gezien spreken we ergens in Zanbeke af maar nu haar man in het buitenland zit...” Hij maakte zijn zin niet af. Hij leek zich een beetje te schamen voor zijn gedrag, ook al kon ik het goed begrijpen. Carmen was in die jaren het belangrijkste doelwit van alle bronstige puberjongens. Vroegrijp, rondborstig en met lippen die de glimlach van moeder Maria zelve tevoorschijn konden toveren. Sander was jarenlang verliefd geweest op haar, en nu nog steeds, zo te horen. Tine was een goede tweede geweest en Ingrid was wat overbleef na de uitputtende hogeschooljaren. Sander gniffelde. “En jij? Enig vrouwelijk schoon in Raf-land?” Ik schudde mijn hoofd. “Momenteel niets. Ik heb een tijdje iets met een percussioniste gehad maar dat sloeg nergens op.” Meer lezen? Bestel nu 'Het Volksfeest' bij Zamp Makely |
Auteur'Niet Weerhouden', het Nederlandstalige debuut van Serge, is nu verkrijgbaar. Categories
All
Archives
July 2023
|